In de paasvakantie waren we er niet in geslaagd om weg te geraken uit Port au Prince, tot Dirk en zijn vriendin Faha ons uitnodigden om op pasen naar de plage publique te gaan.
In Port au Prince zelf is wel zee in overvloed, maar geen strand. Daarvoor moet je een heel eind uit de hoofdstad wegrijden. Na zo'n uurtje kom je aan een publiek strand, waar je voor een kleine dollar entreegeld een hele dag kan luieren.
Toen we aankwamen hadden we het paradijselijke strand bijna voor ons alleen. We kregen een bedje toegewezen, en bestelden overheerlijke vis die een uurtje of twee daarna werd aangeleverd. Ondertussen kwamen er alsmaar meer mensen aan en kon ik eindelijk beginnen met wat een mens het liefst doet op een strand: naar andere mensen kijken. Als het warm werd, dook je de zee in, als je naar het toilet moest... dook je de zee in.
Maar omdat het pasen was, krioelde het na verloop van tijd van het volk op dit stukje strand. Ik vermoed dat op die strook van een kilometer wel duizend zonnekloppers lagen, waarvan 99,9 % puur Haitiaans was (de meeste blanken gaan naar het privéstrand bij hun hotel). En die Haïtianen hadden allemaal dorst. De whisky en rum werden per fles aangereikt en langzaam maar zeker raakten de gemoederen verhit.
Op een bepaald moment, zo rond half vijf in de namiddag, escaleerde het en veranderde het strand, met name het stukje waar wij lagen, in een war zone. Mensen begonnen met stenen te gooien, anderen met flessen of, nog gevaarlijker, met stukken van een fles. In vijftien seconden tijd stoof heel die mensenmassa op het strand uit elkaar. Wij zaten op drie meter van een drankstalletje en doken achter de houten schutting van het stalletje. Er werd geschreeuwd, vooral door de eigenaar van het drankstalletje omdat al haar klanten nog moesten betalen. We rekenden af en probeerden zo snel mogelijk in de auto te raken en het terrein te verlaten. Een aantal gekwetsten liep rond met bebloed t-shirt.
En wij gedacht dat we eens met een positief berichtje konden komen!